- Benoem de naam van de slotnoot van de melodie; in het voorbeeld is dat een C.
Dit is meestal ook de basistoon van de toonsoort. Dus: eindnoot = C, toonsoort = C.
- Bepaal of de toonsoort majeur of mineur is aan de hand van de terts.
In het voorbeeld is de terts een E. Het interval C-E is een grote terts.
(een grote terts is 2 hele tonen, een kleine terts is een hele en een halve)
- De naam van de toonsoort in het voorbeeld wordt nu dus:
C-groot (C-majeur of C-grote terts)
Wanneer er een ES in de melodie zou voorkomen in plaats van een E,
dan werd de toonsoort: C-klein (C-mineur of C-kleine terts)