Het eerste okest werd gevormd door renaissancecomponist Claudio Monteverdi, rond 1575.
Hij gebruikte het zogenaamde heterogene orkest. Dat betekent:
de instrumenten die voorradig waren speelden mee. Dit type orkest duurde tot en met de tijd van Bach (1685-1750).
Rond 1760 ontwikkelde zich in Mannheim de zogenaamde Mannheimer Schule, een groep orkestcomponisten, die de bezetting
van het homogene orkest vaststelde, met een paarsgewijze blazersbezetting. Eén van de belangrijkste componisten
van deze Mannheimer school was Carl Stamitz.
De vorm van dit orkest, dat inmiddels symfonieorkest genoemd kan worden, werd door Mozart overgenomen.
Beethoven voegt er de harp en de trombone aan toe. Na Beethoven wordt het orkest verder uitgebreid door een
groot orkestrator uit de geschiedenis, namelijk Hector Berlioz.
Tijdens de Romantiek wordt het symfonieorkest steeds verder uitgebreid en krijgt het zijn grootste vorm ten tijde van
Mahler, Wagner en Richard Strauss.
Naast het symfonieorkest kennen we ook:
- Het harmonieorkest, met houten en koperen blaasinstrumenten en slagwerk.
- Het fanfareorkest, met koper en slagwerk.
- Het strijkorkest, met alleen strijkinstrumenten.
- De Big Band, met hout, koper en ritmesectie: piano, bas en slagwerk.
- Het kamerorkest, met dezelfde instrumenten als het symfonieorkest, maar dan in kleinere aantallen.