De liggingen (omkeringen) van een akkoord


Bij het spelen van de eerste akkoorden heb je geleerd dat je een akkoord kunt omkeren door telkens de onderste toon een oktaaf te verhogen. Bij de akkoorden in voorbeeld 1 zie je deze omkeringen. Hier liggen alle akkoordtonen vlak bij elkaar, omdat ze met één hand worden gespeeld. Later heb je geleerd dat je met de rechterhand een akkoord kunt spelen en met de linkerhand de bastoon, zoals je in voorbeeld 2 ziet.

Het nieuwe, dat je nu moet leren, is dat alle tonen die gelijktijdig klinken, deel uitmaken van het akkoord. Dus hoort de bastoon ook bij het akkoord. In voorbeeld 3 zie je allemaal vormen van het G-akkoord en G7-akkoord, gevolgd door het C-akkoord. De akkoordtonen liggen soms dicht bij elkaar, soms verder uit elkaar. Dit is allemaal correct.




De ligging van het akkoord, de omkering dus, wordt uitsluitend bepaald door de bastoon.
In voorbeeld 2 en 3 zie je de klassieke akkoordaanduidingen en de symbolen uit de lichte muziek.